ijszoeker
New Member
Ik schaats al 60 jaar. In 1982 kocht ik Ballangrud (Ving) wedstrijdschaatsen, in 2002 Raps klapschaatsen en in 2012 Vinking Nagano Gold 2005. In 1985 reed ik een rondje Friesland in 12 uur.
Jaren geleden heb ik geprobeerd erachter te komen wat de ideale ronding is. Veel gepraat en veel gebeld. De ronding betekent dat de onderkant van je ijzer (het ‘loopvlak’) niet kaarsrecht is maar een zeer flauwe cirkelboog volgt. Denk aan de schenkel van een schommelstoel of een hobbelpaard. Als je het niet weet: zet je schaats op een vlakke tafel. Je mes is niet recht. Het hoogste punt van het ijzer zit meestal ergens midden onder je voet. De ronding wordt meestal uitgedrukt in zoiets als 31 of 34. Dat getal verwijst naar de straal van de bocht van de ijsbaan (niet alle ijsbanen zijn identiek). 31 duidt op een scherpere bocht waarbij de rechte einden 62 meter uit elkaar liggen. Dit noem ik een scherpe ronding. 34 duidt op een flauwere bocht, waarbij de rechte einden 68 meter uit elkaar liggen. Dit noem ik een flauwe ronding. Hoe scherper de bocht (en dus een kleineren straal en een scherpere ronding volgens de slijpers), des te langer moeten de rechte einden zijn, om een 400 meter baan te krijgen. Die straal van de bocht zou dan de ronding moeten bepalen en zelfs daarmee in overeenstemming moeten zijn. Een ronding van 31 betekent dus dat de bocht van de baan een straal van 31 meter heeft. Enig argument daarvoor heb ik nimmer gehoord. De ronding kan voor vier delen van het schaatsen van belang zijn:
1. starten. Van starten weet ik eigenlijk niets. Eeen scherpere ronding is vermoedelijk prettig voor een start bij een wedstrijd. Natuurkundig is het gemakkelijk te beredeneren dat, gegeven de kracht en het gewicht, het snijvlak dieper is bij een kort voorwerp dan bij een lang voorwerp. Niet voor niets heeft een spijker een punt.
2. afzetten. Dankzij de ronding kan je de bekende S-curve maken. Als je ijzer helemaal recht zou zijn, is het onmogelijk een S-curve te maken. Dit lijkt mij steekhoudend. Maar over de vraag: 31 of 34? geeft dit geen uitsluitsel. En verder: kijk bij starten.
3. glijden. Dankzij de ronding kan je op een kleiner of groter stukje van je mes druk op het ijs uitoefenen wat voor het glijden effect zal hebben. De consequentie is dat afhankelijk van je gewicht, de hardheid en dus deels ook de temperatuur van ijs, de dikte van het mes, de snelheid waarmee je rijdt (en nog zo wat) de juiste ronding steeds varieert, opnieuw moet worden berekend en aangebracht. Dit maakt het al deksels lastig de juiste ronding te berekenen. All round wedstrijdschaatsers zouden verschillende messen moeten hebben, omdat een rondje op de 500 meter veel sneller gaat dan op de 10.000 meter. De gemiddelde geoefende schaatser doet een 40 tot 50 seconden over een rondje van 400 meter, en dus 36 dan wel 29 kilometer per uur. Dat is een beetje snelle snorfiets op één schaats, maar dan zonder het gewicht van de snorfiets. Dit maakt het begrijpelijk dat mijn vraag geen onzinnige is.
4. bochten, zie bij afzetten.
Veel praten en rondbellen leerde mij dat ‘men’, inclusief schaatsscholen, maar wat leutert. Steeds kwam de straal van de bocht terug. Als ik dan mij derde reden (glijden) ter sprake bracht, haakte men snel af. Ik werd dan als eigenwijs weggezet. Dat ik eigenwijs ben, klopt. Ik ben wel bereid voor argumenten te zwichten die steekhoudend zijn. Maar enig overtuigend argument voor ‘de goede ronding = straal van de baan’ heb ik nimmer gehoord.
Voor het bepalen van de optimale ronding moet je heel misschien op de oorzaak van het glijden ingaan. Sommigen stellen dat door de druk op het ijs het ijs smelt en aqua-planing het gevolg is. Anderen hebben het louter over het rollen over ijskristallen. Maakt bij die twee theorieën uit hoe snel men rijdt, hoe zwaar men is, hoe zacht het ijs en dus hoe hoog de temperatuur is? De gemiddelde slijper van de ronding mompelt '31', zonder naar mijn gewicht of snelheid te vragen. En volgens mij staan de machines permanent op 31 afgesteld. Het gerucht gaat dat een Veldkamp geen ronde boog had maar meer een golf. Welke weet ik niet.
De vraag is: welke ronding is de beste?
Jaren geleden heb ik geprobeerd erachter te komen wat de ideale ronding is. Veel gepraat en veel gebeld. De ronding betekent dat de onderkant van je ijzer (het ‘loopvlak’) niet kaarsrecht is maar een zeer flauwe cirkelboog volgt. Denk aan de schenkel van een schommelstoel of een hobbelpaard. Als je het niet weet: zet je schaats op een vlakke tafel. Je mes is niet recht. Het hoogste punt van het ijzer zit meestal ergens midden onder je voet. De ronding wordt meestal uitgedrukt in zoiets als 31 of 34. Dat getal verwijst naar de straal van de bocht van de ijsbaan (niet alle ijsbanen zijn identiek). 31 duidt op een scherpere bocht waarbij de rechte einden 62 meter uit elkaar liggen. Dit noem ik een scherpe ronding. 34 duidt op een flauwere bocht, waarbij de rechte einden 68 meter uit elkaar liggen. Dit noem ik een flauwe ronding. Hoe scherper de bocht (en dus een kleineren straal en een scherpere ronding volgens de slijpers), des te langer moeten de rechte einden zijn, om een 400 meter baan te krijgen. Die straal van de bocht zou dan de ronding moeten bepalen en zelfs daarmee in overeenstemming moeten zijn. Een ronding van 31 betekent dus dat de bocht van de baan een straal van 31 meter heeft. Enig argument daarvoor heb ik nimmer gehoord. De ronding kan voor vier delen van het schaatsen van belang zijn:
1. starten. Van starten weet ik eigenlijk niets. Eeen scherpere ronding is vermoedelijk prettig voor een start bij een wedstrijd. Natuurkundig is het gemakkelijk te beredeneren dat, gegeven de kracht en het gewicht, het snijvlak dieper is bij een kort voorwerp dan bij een lang voorwerp. Niet voor niets heeft een spijker een punt.
2. afzetten. Dankzij de ronding kan je de bekende S-curve maken. Als je ijzer helemaal recht zou zijn, is het onmogelijk een S-curve te maken. Dit lijkt mij steekhoudend. Maar over de vraag: 31 of 34? geeft dit geen uitsluitsel. En verder: kijk bij starten.
3. glijden. Dankzij de ronding kan je op een kleiner of groter stukje van je mes druk op het ijs uitoefenen wat voor het glijden effect zal hebben. De consequentie is dat afhankelijk van je gewicht, de hardheid en dus deels ook de temperatuur van ijs, de dikte van het mes, de snelheid waarmee je rijdt (en nog zo wat) de juiste ronding steeds varieert, opnieuw moet worden berekend en aangebracht. Dit maakt het al deksels lastig de juiste ronding te berekenen. All round wedstrijdschaatsers zouden verschillende messen moeten hebben, omdat een rondje op de 500 meter veel sneller gaat dan op de 10.000 meter. De gemiddelde geoefende schaatser doet een 40 tot 50 seconden over een rondje van 400 meter, en dus 36 dan wel 29 kilometer per uur. Dat is een beetje snelle snorfiets op één schaats, maar dan zonder het gewicht van de snorfiets. Dit maakt het begrijpelijk dat mijn vraag geen onzinnige is.
4. bochten, zie bij afzetten.
Veel praten en rondbellen leerde mij dat ‘men’, inclusief schaatsscholen, maar wat leutert. Steeds kwam de straal van de bocht terug. Als ik dan mij derde reden (glijden) ter sprake bracht, haakte men snel af. Ik werd dan als eigenwijs weggezet. Dat ik eigenwijs ben, klopt. Ik ben wel bereid voor argumenten te zwichten die steekhoudend zijn. Maar enig overtuigend argument voor ‘de goede ronding = straal van de baan’ heb ik nimmer gehoord.
Voor het bepalen van de optimale ronding moet je heel misschien op de oorzaak van het glijden ingaan. Sommigen stellen dat door de druk op het ijs het ijs smelt en aqua-planing het gevolg is. Anderen hebben het louter over het rollen over ijskristallen. Maakt bij die twee theorieën uit hoe snel men rijdt, hoe zwaar men is, hoe zacht het ijs en dus hoe hoog de temperatuur is? De gemiddelde slijper van de ronding mompelt '31', zonder naar mijn gewicht of snelheid te vragen. En volgens mij staan de machines permanent op 31 afgesteld. Het gerucht gaat dat een Veldkamp geen ronde boog had maar meer een golf. Welke weet ik niet.
De vraag is: welke ronding is de beste?